In crisistijd is het altijd moeilijk je waren te verkopen.
In de crisisjaren in Kethel maar ook tijdens de wederopbouw, brachten rondreizende marskramers, negotiemannen of gossiemannen (en ook wel vrouwen) hun waren ook bij de boerderijen langs in en rond Kethel. De waren liepen uiteen van elastiek, knopen, band, pleisters, naaigerei, shetwol om kousen te stoppen tot beddenspreien of medicijnen. Kortom artikelen waar handel in zat en lopend of per handkar vervoerd kon worden, werd aan de man gebracht. Vaak waren het oorlogsinvaliden, zij misten een arm of vingers, en konden niet meer terugkeren in hun baan wegens hun invaliditeit. Uitkeringen bestonden nog niet.
Wat ik me kan herinneren waren de heren, dames heb ik nooit gezien, altijd goed van zin met een lach en een mopje hier en daar. Als kind was je nieuwsgierig wat er in de tassen of houten bakken, die ze met een band om de nek droegen, zat. Je schrok als de man zijn bezeerde gezicht naar je toekeerde of zijn handen door zijn waren haalden en hij miste een paar vingers.
In het dorp en in de polder werd er altijd wel wat gekocht, we waren immers ver van de stad vandaan om inkopen te doen en bovendien er was werk aan de winkel op de boerderij. Een glas melk stond er altijd wel voor de marskamer klaar als de koop gesloten was. In de jaren zestig werd deze vorm van verkoop verboden.
Is dit misschien een oplossing in de crisistijd van 2012?
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.